Mijn oom was een bijzonder man. Dat bleek maar weer eens tijdens het kijken naar de eenakter die toneelschrijver Rens Schot over hem maakte, De Druivenpluk.
In een zaaltje, waarin onder andere zijn enig overgebleven broer, zijn twee zoons, weduwe en veel andere familieleden aanwezig waren, had de opvoering van De Druivenpluk door de Zeeuwse Komedie een bijkans emotionele lading.
De naasten van de Noorse schrijver Karl Ove Knausgård moeten iets soortgelijks hebben ervaren toen zijn literaire romancyclus Mijn Strijd uitkwam, waarin Knausgård met naam en toenaam allerlei intieme details uit zijn privéleven deelde met de wereld.
Henk Visser was de onconventionele directeur van een school voor Zeer Moeilijk Opvoedbare Kinderen (ZMOK) in Rekken, Gelderland, tegen de Duitse grens aan. Een school dus voor minderjarige jongeren die werden opgevoed en behandeld op basis van justitiële maatregelen. Vaak hadden zij reeds op jonge leeftijd ernstige delicten gepleegd.
Henk geloofde niet dat deze tieners en jonge twintigers, die doorgaans van alle voorafgaande scholen waren verwijderd, gebaat waren bij meer van hetzelfde. Hij keek kritisch naar de inbreng van psychologen en psychiaters, bij wie (volgens hem) in die jaren zeventig en tachtig de zin “En wat vind je er zèlf van?” op de lippen bestorven lag.
Ook meende Henk dat er vooral niet teveel in die schoolbanken moest worden rondgehangen. De jongens en meiden moesten meer naar buiten, in plaats van al dat navelstaren. Druiven plukken in Frankrijk. Kanotochten op de IJssel. Een circus bouwen, of een crossbaan. Misschien voor de eerste keer van hun leven eens een restaurant bezoeken.
En als de jongens, door frustratie en testosteron gedreven, een potje wilden vechten, dan moest dat ook kunnen. “Tafels opzij, zodat we er allemaal van kunnen genieten” zei Henk dan, “jij hier, en jij daar. Kom op, vechten maar!” Zelf ging hij af en toe op de vuist met Francis, de grootste druktemaker van de school.
Een onconventionele, maar ook een menselijke, begripvolle aanpak, die resultaten afwierp. De jongens en meiden, afgeschreven door de maatschappij, begonnen weer in zichzelf te geloven.
De keerzijde van de medaille was de weerslag die Henk’s eindeloze dadendrang had op het huwelijk met mijn tante, de zus van mijn moeder. In De Druivenpluk komt naar voren dat hij weinig thuis was en weinig tijd doorbracht met zijn zoons. Ook hield hij er de nodige minnaressen op na.
Toen op een gegeven moment de boekhouders eens wat beter gingen bekijken hoe het zat met de financiële verantwoording van alle lopende projecten, bleek administratieve tucht niet de eerste prioriteit van mijn oom te zijn geweest, noch zijn grootste deugd.
Aangezien hij zich tevens weinig rekenschap had gegeven van de heersende opvattingen en regelgeving -en niet te vergeten van de gevoeligheden van zijn meerderen- lag een klein Grieks drama in het verschiet.
De heren van het bestuur huurden een journalist in om een, nogal voorgekookt, kritisch onderzoeksrapport te schrijven over de gang van zaken in Rekken. Het was niemand minder dan Ton Elias, thans prominent Lid van de Tweede Kamer voor de VVD, die dit klusje voor zijn rekening nam.
Destijds, begin jaren negentig, was het mijn eerste kennismaking met de achterkant van de landelijke media, een ontnuchterende ervaring. Zodra Elias’ vernietigende oordelen het licht zagen, toog een cameraploeg naar Twente om de goed gelakte voordeur van mijn oom in beeld te brengen. Die natuurlijk, heel verdacht, “niet beschikbaar was voor commentaar”.
Het was de tijd van de grote media-aandacht rondom het incestslachtoffer Yolanda uit Epe, en het thema seksueel misbruik werd ook door Elias meegenomen in zijn onderzoek. Er werd vastgesteld dat niet aangetoond kon worden dat Henk een scheve schaats had gereden met de vrouwelijke pupillen op zijn school. In het theaterstuk wordt door de acteur die mijn oom speelt hierover geschamperd: “waarmee maar eens wordt onderstreept dat ik daar zeer wel toe in staat was geweest!”
Na zijn onvermijdelijke ontslag bij de school verdiende Henk de kost als voogd van een drietal criminele Duitse jongens en werkte een tijdje als leraar handvaardigheid op een basisschool, totdat hij werd getroffen door een vroege vorm van dementie. De charismatische oom die ik kende veranderde in een wat schuchtere, stille man. Vijf jaar geleden stierf hij.
In De Druivenpluk verbeelden twee acteurs de echtelieden in verschillende momenten van hun leven samen. Na anderhalf uur is er geen eenduidige eindconclusie. En dat is wel zo levensecht.
Na afloop van de voorstelling stond er een ruim tachtigjarige man op. Hij wilde nog aanvullend wat vertellen. Het was een voormalig onderwijsinspecteur die destijds veel met Henk te maken had, en hem “goed kon lijden”. De oude heer kende de kwaliteiten en valkuilen van de schooldirecteur en zei: “Wie goed les wil geven op de ZMOK moet zèlf ZMOK zijn”.
It takes one to know one dus, uiteindelijk. Terwijl het hulpverlenersvolk driftig greep naar de schriftjes en handboekjes, alsof het onverwachte wapens waren tegen de extreem onstuimige jeugd, voelde Henk op zijn klompen aan wat er in de aan hem toevertrouwde jongens en meisjes omging.
Een talent dat destijds op de bühne van de landelijke pers werd geslachtofferd. Maar in een zaaltje met bekenden en ingewijden werd het opnieuw erkend. En gekoesterd.
Geschreven door: Maarten de Haan
Op persoonlijke titel geschreven