Een niet nader genoemde verzekeringsarts:
“We gooien er met de pet naar, maar proberen zo goed mogelijk te mikken”
_________________________________________________________
Een aantal jaar geleden ontmoette ik als medewerker van een re-integratiebureau een man die in mijn geboortejaar, 1968, een uitkering was gaan ontvangen als arbeidsongeschikte.
Zijn werkgever was destijds failliet gegaan en hij mocht kiezen: wilde hij in de Wet Werkloosheidsvoorziening (WWV) of toch liever de net ingevoerde Wet op de arbeidsongeschiktheid (WAO), vanwege een kleine kwetsuur aan zijn rug? Hij koos het laatste, en had er vervolgens dertig jaar lang een zelfstandig klussenbedrijf (!!) naast.
Over de ‘snelweg naar de WAO’, die de ziektewet vroeger was, is al veel gezegd en geschreven. Er was lange tijd een laissez-faire houding ten aanzien van verzuimbeheersing en de beoordeling van belastbaarheid in Nederland. Politici en beleidsmakers hadden bovendien een ijzeren vertrouwen in de onfeilbare wijsheid en objectiviteit van artsen. En dat terwijl in ieder geval één keuringsarts ooit over zijn werk zei: “we gooien er met de pet naar, maar proberen zo goed mogelijk te mikken”.
De laatste tien jaar is gelukkig het inzicht gekomen dat verzuim vaak te maken heeft met psychologische factoren. Met de omgang tussen werkgever en werknemer, de thuissituatie, de verhouding en mogelijke scheefgroei tussen iemands salaris en iemands competenties en vooral: met de kordaatheid en vorm van communicatie in de aanpak van verzuim. De eerste weken zijn cruciaal.
Des te spijtiger dat momenteel oudere werknemers die ontslagen worden een heel andere behandeling krijgen dan verzuimende medewerkers. Om een WW-uitkering aan te vragen hoeven Nederlanders zich tegenwoordig nergens meer lijfelijk te melden, ze doen het gewoon thuis via de computer. Staat men eenmaal ingeschreven bij het UWV Werkbedrijf, dan gebeurt er de eerste drie maanden, en meestal veel langer, niets. Het dichtdraaien van de geldkraan heeft tot resultaat dat men de werkloze burger weinig service kan bieden.
Hèt speerpunt van onze minister Kamp van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is nu juist een betere participatie van de beroepsbevolking vanuit het oogpunt van de komende vergrijzing. In september kwam de minister met zijn voorstel voor een ‘Vitaliteitspakket'. In het Vitaliteitspakket gaat het, zoals zo vaak in Den Haag, niet over de praktische dienstverlening aan de burger, maar over geld. Een mobiliteitsbonus voor werkgevers bij het in dienst nemen van een 55-plusser, een werkbonus voor 62-plussers, omscholingsbudgetten voor oudere werknemers en een flexibelere toegang in de Europese subsidieregeling ESF voor de sociale partners.
Deze keuze voor financiële prikkels is jammer, al was het maar omdat uit een onderzoek uitgevoerd in opdracht van de Raad voor Werk en Inkomen van oktober vorig jaar getiteld 'Herintreding werkloze 55-plussers' blijkt dat “weinig werkgevers [aangeven] dat een financiële prikkel zoals de premiekorting van invloed is op hun aannamebeleid”. Uit de praktijk van het ziekteverzuim weten we bovendien dat het verbeteren van arbeidsparticipatie in feite simpel is. Je moet er gewoon vroeg bij zijn.
In de toekomst zal een minderheid het geld moeten gaan verdienen in Nederland, de ‘professionals die willen doen waar ze voor aangenomen zijn’. Het is duidelijk dat we niet, zoals in het verleden, miljoenen moeten investeren in re-integratietrajecten met een open einde. Wat we wel moeten doen is er voor zorgen dat de oudere werkzoekende, die na een jarenlang dienstverband wordt ‘losgelaten’ op de arbeidsmarkt, direct na (maar het liefst vóór) zijn ontslag met raad en daad wordt bijgestaan.
Geschreven door: Maarten de Haan
Op persoonlijke titel geschreven
Meer columns Maarten de Haan